Ik hou van jou - door Anneke van de Ploeg

‘Ik hou van jou’. Ik zit op de rand van Hannah’s bed in het vakantiehuis waar we dit weekend met mijn schoonfamilie zijn. ‘Hoezo zeg jij dat?’ vraagt mijn 9-jarige dochter. ’Omdat ik het fijn vind dat jij mijn dochter bent en dat ik voor jou mag zorgen. En omdat ik trots op je ben omdat ik zie dat het heel druk is in je hoofd en het toch heel goed gaat’. ‘Ik vind het ook heel fijn om jouw dochter te zijn’ zegt Hannah.

Ik probeer haar blik te vangen, maar net als dat bijna lukt kijkt ze weer langs me heen weg. Aan haar ogen zie ik dat het meer dan druk is in haar hoofd. Haar blik is leeg en lijkt niets meer te zien. Ik weet dat er niets meer wordt opgeslagen. ‘Hé Hannah, van 0 tot 10, hoe druk is het nu in jouw hoofd?’ ‘Tien’. Even stilte. ‘Plus’. ‘Dat zie ik aan jou. Heb je vraagtekens in je hoofd lieverd?’. ‘Ja, heel veel. Wat gaan we morgen doen?’ Als je met 14 mensen bent waarvan veel mensen het juist heerlijk vinden om gewoon te kijken hoe het weekend verloopt is dat een lastige vraag. Maar duidelijkheid is nu belangrijk. ‘We gaan morgen zwemmen’, zeg ik.

‘Jippie! En waar gaan we zwemmen en hoe laat gaan we dan hier weg? En hoe laat zijn we dan in het zwembad? Hoe lang moeten we in de auto? En hoe lang blijven we er dan? Gaat iedereen mee?’ In bijna één adem teug worden deze vragen op me afgevuurd. Ik snap het, want alleen “we gaan zwemmen” biedt nog helemaal geen houvast. Ik beantwoord haar vragen. Ik zie daarna bijna letterlijk het mapje “zwemmen” in haar hoofd dichtklappen.

‘Heb je nog meer vraagtekens Hannah?’. ‘Ja, maar daar ben ik nu écht te moe voor.’ Ik weet dat het genoeg is geweest. Er moet nu geslapen worden. Want Hannah verwerkt haar prikkels op twee manieren; door te huilen en door te slapen. Ik geef haar een dikke kus en loop naar beneden.

Beneden probeert Job naar de wedstrijd van het Nederlands elftal tegen Turkije te kijken. Probéért, want eigenlijk kan hij het niet. De spanning is te groot voor hem. Hij gaat apart zitten bij zijn oma en zijn tantes. Oma heeft hem leren breien dit weekend en hij gaat heftig aan de slag met zijn breiwerk. Soms kijkt hij schuin naar het beeldscherm, veel vaker springt hij op, sprint weg om vervolgens met eenzelfde sprint weer terug te komen. Ondertussen veel geluiden makend. Het is zijn manier om met deze spanning om te gaan.

In één van de laatste minuten scoort Nederland 1-1. Gelukkig maar denk ik nog. Maar dat is een kleine inschattingsfout. ‘En wat nu, wat nu, wat nu, wat nu dan?’. Ik probeer tijd te winnen bij mijn 12-jarige zoon. ‘Hoe bedoel je Job, wat nu?’. ‘Wat gaat er nu gebeuren, zijn ze uitgeschakeld of maken ze nog kans?’ Pfff, weet ik veel. Ik vind meekijken naar een wedstrijd prima, maar om nou te zeggen dat ik precies op de hoogte ben van de rangen en standen … Nee dus, dat ben ik niet. Ik heb werkelijk waar geen idee. Dus dat zeg ik ook. ‘Ik weet het niet Job’. ‘Ohhhh, ahhh, wat nu?’

Ik kijk om me heen naar de mannen die het wèl moeten weten. Maar die hadden dan weer geen rekening gehouden met een 1-1 gelijk spel. Dus die weten het ook even niet. De commentator helpt ook al niet mee. En vervolgens krijgen we de reclameboodschappen op ons afgevuurd. ‘Zijn er nog meer wedstrijden?’ vraagt Job. Heel rustig zegt zijn vader dat er nog meer wedstrijden gespeeld moeten worden. Ik krijg een boze blik van Job. ‘Dát wilde ik alleen maar weten hoor’. Dussss … Vraag dat dan gewoon. Maar dat denk ik natuurlijk alleen maar. Dat zeg ik niet hardop. Want ik snap het, ik snap dat hij niet gelijk bij die vraag kon komen. Niet met het punthoofd dat hij nu heeft.

Het was hard werken de afgelopen week en dit weekend. Voor Job, voor Hannah en ook voor ons als ouders en voor Eva als brus. Maar het was een heerlijk weekend en het is eigenlijk heel goed gegaan. En ik weet dat maandag, als iedereen weer naar school is, mijn tijd komt en ik kan uitrusten van al dat harde werken. Ook al heb ik dan helemaal geen baan meer bij een werkgever.